In deel 1 en deel 2 van deze serie is besproken hoe blessurepreventieve programma’s kunnen worden ontwikkeld op basis van wetenschappelijke bevindingen. In deel 3 ging het over de implementatie van deze programma’s in teams of organisaties met een prestatie doelstelling. In dit laatste deel wil ik het hebben over het thesis onderzoek waarmee ik de opleiding heb afgerond.
Ik ben zelf al heel lang gefascineerd door non-responders. Als een heterogene groep, bijvoorbeeld militairen, hetzelfde trainingsprogramma uitvoert. Dus hetzelfde aantal dagen per week, trainingstijd, %HF, tempo’s of %RM , oefeningen, etc. Dan zullen de meeste deelnemers daar beter van worden. Echter is er ook een aantal deelnemers dat geen verandering ziet of zelfs minder gaat presteren. Deze groep wordt aangeduid als non-responder.
Hieronder bijvoorbeeld de resultaten van een onderzoek waarbij 73 gezonde mannen en vrouwen twee weken lang, vijf dagen per week of kracht- of duurtraining uitvoerden. Na een maand geen training wisselden de groepen van training en volgden weer twee weken lang 5 dagen per week of kracht- of duurtraining. Voor en na elke trainingsperiode werd de VO2max gemeten. In de grafiek hieronder is de procentuele verandering van VO2max weergegeven na duur- en krachttraining. Hierin is te zien dat de gemiddelde verandering in VO2max 8% is na duurtraining en 4% na krachttraining, maar dat er grote individuele verschillen zijn. Sommige deelnemers verbeterden 15 tot 20% waarbij sommige zelfs -2 tot -5% verminderden.
Onder paneel A zijn de resultaten van duurtraining te zien en in paneel B de resultaten van krachttraining. Grijze staven zijn vrouwen en de zwarten staven zijn mannen.
Mijn aanname is dat het aantal non-responders kan worden verminderd als we op een andere manier naar differentiëren van training gaan kijken. Naast de meest voorkomende differentiatie in %RM, %HF of tempo’s zou ik graag willen weten of het differentiëren op fysiologisch profiel of spiervezeltype effectief zou zijn. Heel simplistisch zouden er 3 profielen kunnen worden onderscheiden: sprint-, mix- en duurprofielen.
Femke Bol en Lieke Klaver
Een mooi voorbeeld uit de topsport vind ik daarin Femke Bol en Lieke Klaver. Beide doen het erg goed op dezelfde onderdelen, bijvoorbeeld de 400 meter, maar hebben een heel ander snelheidsverloop gedurende de race.
Ondanks dat ze allebei onderdeel zijn van dezelfde trainingsgroep op Papendal is hun training wel anders en afgestemd op hun fysiologisch profiel. Voor Lieke (sprint profiel) ligt de nadruk tijdens de training meer op maximale snelheid en langere pauzes, waarbij Femke (duur profiel) meer afstand aflegt tijdens de training, op een lagere snelheid traint en kortere rustpauzes heeft (17).
Differentiëren naar fysiologisch profiel werkt dus al in de topsport. Maar hoe kunnen deze profielen worden bepaald in een omgeving met beperkte technologische middelen en grote groepen? Dat is wat ik heb onderzocht in de thesisfase.
Voor het fysiologisch profiel ben ik uitgegaan van spiervezeltype. Dat kan worden bepaald middels een spierbiopt of een MRI scan. Omdat een spierbiopt nogal pijnlijk is, moeilijk uit te voeren en een grote meetfout heeft, heb ik gekozen voor de MRI methode. Vijftien recreatief actieve mannen meldden zich aan voor dit onderzoek. Eerst is in de MRI het spiervezeltype vastgesteld. Vervolgens is er gekeken naar de resultaten van verschillende sporttesten zoals een 40 meter sprint, counter movement- en squat jump, 1 RM Back squat en 2km prestatieloop.
Conclusie van dit onderzoek was dat een 40 meter sprint test en squat jump het meest geschikt zijn om het fysiologisch profiel vast te kunnen stellen. Zie ook onderstaande grafieken:
Tijdens de Dienstvakdag heb ik een workshop verzorgt over hoe deze testen op de sportgroep uitgevoerd kunnen worden en welke resultaten dan bij welk fysiologisch profiel horen. In de één na of laatste Sportgericht van dit jaar verschijnt hierover ook nog een artikel van mij, dus als je hierover meer wilt weten, hou dan vooral de Sportgericht in de gaten of luister de podcast ‘Slimmer presteren aflevering 237’, waarin ook een paar keer naar mijn onderzoek wordt gerefereerd.
Met dit laatste artikel uit de reeks heb ik heel beknopt de onderdelen van 2 jaar deeltijd studie proberen te beschrijven. Hier en daar zijn dus zaken heel simplistisch beschreven. Wat ik vooral heb geleerd tijdens de studie is, dat hoe meer ik mij verdiep in een onderwerp, hoe meer ik er achter kwam hoe weinig ik eigenlijk van iets weet. Alles leek eerst heel zwart-wit, maar met verdere verdieping kwamen steeds meer grijstinten en werd de variatie steeds groter.
Mocht je meer willen weten over één of meerdere opdrachten, schroom dan niet om contact met mij op te nemen!
Gebruikte literatuur:
17. Van der Loo De 400 meter onder het vergrootglas; succesvol maatwerk voor flyers en diesels. Sportgericht 2021, 75 (2) 2-6.
Publicatiedatum: 22 december 2025





